Bollenkweek Westhoek

Bloembollen.

 

Een bekend gewas dat vooral op Schouwen veel werd geteeld, was meekrap. Meestoven stonden ook in Burgh, Haamstede, Renesse, Noordwelle en Serooskerke. Tegen het einde van de vorige eeuw kwam de klad er in en begon men in de omgeving van Haamstede met groententeelt en bloembollencultuur. De eerste bollenkwekers kwamen van elders. In 1899 kwam W. J. van Bijleveld uit Noordwijk naar Haamstede, waar hij met de teelt van bollen begon. In 1903 kwam H. S. van Waveren uit Lisse naar Haamstede. Hij bouwde er een belangrijk bollenbedrijf op, dat later door zijn

beide zoons werd voortgezet. In 1905 werden er onder Haamstede al een half miljoen bollen gekweekt. Omstreeks 1910 hadden ook verschillende Schouwense boeren al perceeltjes met bollen. In 1916 verkocht Van Bijleveld zijn bedrijf in de Westhoek aan de firma Bader en Van Til uit Lisse. Na de Eerste Wereldoorlog beleefde de bollenteelt een kleine inzinking en werd de teelt van cichorei en oostindische kers er een winstgevende bezigheid. In het begin van deze eeuw werden er tevens asperges geteeld voor de Rotterdamse markt. Een grote vlucht heeft deze teelt echter nooit genomen. In de jaren twintig verbouwde men onder Renesse nog veel narcissen, oost-indische kers en lupinen. Ieder voorjaar trok een groot aantal bewoners van Schouwen-Duiveland per fiets of per koets naar de Westhoek om er te genieten van de bloemenvelden. Voor strand en duin bestond toen nog geen belangstelling. Daar liepen alleen jutters en stropers.

Rond 1913 begon de bollenteelt ook in Westenschouwen, honderden velden waren er in en rondom Westelijk Schouwen te bewonderen. In tijden dat alles in volle bloei stond werd er per rijtuigtochtje of per fiets naar deze schone oorden gereden. Onder andere bij de Hoogenzoom, Kloosterweg, Sluispad, Steenweg, overal kon men de flora’s schonen bij duizenden vinden. In Westenschouwen waren vooral de Hr. Groenleer en Hr. B. Th. Boot een grote kweker met een grote bollenschuur achter zijn woning, de latere Iris. In 1954 beleefde Westenschouwen af afdeling van de Koninklijke Algemene Vereniging Voor Bloembollencultuur haar 50 jarige bestaan waarbij een gedenkraam, glas in lood, werd onthuld als erkentelijkheid en waardering waarbij ook met name de iris “Wedgewood” bloem werd genoemd die haar bakermat in Schouwen had door H. S. van Waveren. Waar het gedenkraam is gebleven is bij de auteur niet bekend.

In de zestiger jaren begint het terug te lopen. Daar waar men jaren achterheen de aantallen arbeiders zag ploeteren om, zodra het sneeuwvrij was en de kleine groene spruitjes hun kopjes op begonnen te steken, met houten harken het strodek van de bloembollen af te harken omdat tulp, iris en narcis nu eenmaal gevoelig zijn voor vorst. Het stro werd dan in stroken in de smalle paadjes tussen de bollenrijen verzameld. Het stro werd vervolgens bijeen geharkt om in grote klampen te worden opgeslagen voor het volgende seizoen. Vanaf het moment dat de bol zich liet zien volgde er in verscheidene fases het “ziekzoeken”, kijken of er mislukkingen tussen zaten want één zieke bol kan er meerdere aansteken met zijn/haar ziekte. Zodra de bloem tot bloei kwam werd er weer door de gangen gelopen, dit keer om de bloem te “koppen”, de bloem eruit te knippen zodat de bol kon groeien op de mest ipv de bloem waar anders al die voeding naar toe zou gaan. De kweker wilde nu eenmaal grote bollen omdat die een hogere verkoopwaarde hadden. 

 

Zo was het, een en al bedrijvigheid, maar langzaam aan begon het op te vallen dat in de hele Westhoek nog maar enkel bollenvelden en -bedden van de oorspronkelijke 6000, het leven hadden. De grote teelt van de tulpen, narcissen, irissen, hyacinten en krokussen was voorbij. Er kwam nog een kleine opleving in de vorm van de teelt van gladiolen en lelies maar dat had geen lang leven. De oudere bollenkwekers en –arbeiders hielden het voor gezien en omdat er ook geen nieuwe aanwas was stierf ook in Westenschouwen het beroep bollenkweker uit, alsmede de grote bollenschuren die met der tijd allemaal zijn verdwenen.