Westenschouwen in de "oertijd"

 

Het is een beetje kort door de bocht om te stellen dat de Romeinen en de Karolingers de eerste bewoners waren op- of in de nabijheid van Schouwen. We kijken eens met een vrije blik terug in de tijd, zomaar, om in gedachten die oude strijders te volgen in hun strijd om te overleven.

 

Vele malen wordt er gezegd: De Nederlanders maakten Nederland, is dat wel zo? Wel nee, Nederland ligt zoals zo als zo vele op een massief (laag van een continent) of zelfs meerdere massieven. De aardkorst is steeds in beweging en is voorzien van lagen welke men kan vergelijken met een stapel pannenkoeken. In een van die lagen heeft men zelfs kunnen meten dat er in Zeeland miljoenen jaren geleden bergen lagen en waarvan nu de resten op grote diepte onder de aardkorst gezonken zijn. In een klein gedeelte pre-historie was het oosten van Nederland door toedoen van een goed klimaat bedekt door warm-gematigde bossen waarin planten en dieren voorkwamen die wijzen op iets hogere temperaturen als tegenwoordig. Zo leefden er bosolifanten en nijlpaarden. De Rijn stroomde tijdens het Eemien (voorlaatste ijstijd) door het huidige IJsseldal naar het noorden om ten westen van Zwolle in zee te stromen. De Maas had grotendeels haar huidige loop. Zeeland als de rest van Nederland was nog zee. In de laatste ijstijd (het Weichselien) kwam daar verandering in. Het ijs rukte vanuit het noorden op tot ongeveer het Maas gebied. Er werd door de kou zeer veel water onttrokken aan de zee. Dat ijs stapelde en stapelde zich maar op. Vooral in Scandinavië werd de ijskap zó dik en zwaar dat de hele continentale plaat zich omhoog deed kantelen daar waar geen ijs en sneeuw lag.

Westelijk Nederland en de Noordzee kwamen hierdoor droog te staan. Er was wel 130 meter in hoogte aan water verdwenen. Een wandeling naar Engeland was daardoor mogelijk geworden. Het was een droog, sneeuwvrij gebied waar mensen zich deden vestigen zo’n 15.000 jaar geleden. Nederland was dus niet helemaal bedekt door landijs: toendra's en poolwoestijnen wisselden elkaar af. Tijdens de iets warmere perioden maakt ons land deel uit van de enorme 'mammoetsteppe', die zich uitstrekte van de Britse Eilanden tot aan Oost-Siberië. Dit droge ecosysteem werd gedomineerd door eindeloze grasvlakten. Het landschap van het Weichselien-tijdperk is met geen van de recente ecosystemen te vergelijken, al zal de overdaad iets weg hebben gehad van bloeiende alpenweiden. De uitgebreide grasvlakten met dwergberken en tal van kruiden boden voldoende voedsel voor kuddes steppewisenten, rendieren, wolharige mammoeten en andere grote planteneters. De vlakten waren het jachtgebied van wolven, grottenleeuwen en grottenhyena's. Dit ecosysteem wordt wel aangeduid met de naam mammoetsteppe. Elk van deze periodes had eigen kenmerkende soorten. In de toendra die ontstond aan het eind van het Weichselien leefde bijvoorbeeld zilverkruid (Dryas), dat zijn wetenschappelijke naam geleend heeft aan twee kortstondige koude periodes aan het einde van het Weichselien. 

Jagers met een wolharige mammoet
Jagers met een wolharige mammoet
Steppewisent
Steppewisent
Grottenleeuw
Grottenleeuw

Ons deel van de aarde was in die tijd iets meer naar de zon toegedraaid; er waren dan ook gemiddeld meer zonuren op een dag. Tegelijkertijd kwam door erosie van rivieren uit onderliggende afzettingen een grote hoeveelheid voedingsstoffen beschikbaar, waardoor het enorm rijke gras- en kruidentapijt van de mammoetsteppe mogelijk werd gemaakt. En langzaam werd door de straffe poolwinden zandafzettingen gerealiseerd aan de randen van het poolijsgebied.

 

Al deze gegevens doet mij er verleiden om te zeggen dat er volop menselijk leven geweest zal zijn. Jagers bevolkten de gebieden dus al tussen 10.000 v.c. tot 4.500 v.c. toen er op de wat hoger gelegen veengronden de eerste veeboeren verschenen. Van de laatste ijstijd zijn via putboringen veel fragmenten boven gekomen. Mastodont (soort olifant), gewone olifant, paarden, herten, nijlpaard, wolharige neushoorn en steppewisent alsmede tandwalvissen, snaveldolfijnen en twee walrussoorten geven aan dat er voedsel volop was in een tijd dat akkerbouw nog niet was uitgevonden. Mede is dit ook een gegeven dat dieren altijd gevolgd werden door jagers dus in Zeeland en met name dus ook in Westenschouwen zullen jagers gewoond hebben. Jagers vestigden zich echter niet maar leden meer een nomaden-leven maar dat ze op Westenschouwen zijn geweest dat staat eigenlijk wel vast.

Neolitische nederzetting
Neolitische nederzetting

 

Later, zo’n 3000 v.c. vestigde de Neolithische mens zich in Zeeland en dus ook in Westenschouwen. De Neolithische mens woonden in een veenlandschap met wadden en schorren. Dan word ook door invloed van de mens voor het eerst het natuurlijke milieu aangepast. Ten bate van de allereerste akkerbouw en veeteelt werden er bomen gekapt waardoor open plekken in het landschap ontstonden. Zo is er op een oude strandwal in de Oude Duinen twee duidelijke huisplattegronden aangetroffen uit dit tijdperk, en nòg steeds worden er neolitische vuurstenen werktuigen gevonden. 

Vanaf 2000 v.c. begon het Bronstijdperk. Ook hiervan zijn en worden werktuigen gevonden of opgevist zoals ook uit het ijzertijdperk  van 500 v.c. en later.

Hieruit kun je de conclusie trekken dat de Wester-Ban al sinds de “oertijd” bewoning heeft gekend. 

 

Het stukje Wester-Ban waartoe Westenschouwen behoort ligt zoals de hele noordgrens van de Oosterschelde nog net op het Brabants Massief wat betekend dat het een heel stevige massieve ondergrond heeft waarop zich na overstroming weer snel zand, klei en veen deed afzetten. Vooral het stukje Westenschouwen is daarom vanaf de laatste ijstijd altijd droog gebleven. De kuststrook heeft zich wel vaak verplaatst, soms met kilometers de zee in maar steeds, bij een terug trekkende kuststrook, bleef Westenschouwen bestaan.