De eendenkooi van Westenschouwen


 

Een eendenkooi, vele van de jongere lezers zullen er geen idee van hebben waar ik het over heb. Misschien een soort hondenhok voor eenden en ganzen op een boerenerf, of een bench om eenden te vervoeren en te verkopen? Geen idee…

Nee hoor, niets van dit.

 

Een eendenkooi bestaat uit een zoetwaterplas omringd door bossage’s, het z.g. kooibos.  De plas heeft één of meer zogenaamde vangpijpen; een smalle sloot met aan weerszijden schermen, die uitmondt in een vanghokje, met aan weerszijde schermen.

Een eendenkooi is bedoeld voor het vangen van eenden. Overvliegende eenden worden hiervoor gelokt met makke en staleenden, die de kooiker dagelijks voert. Met behulp van de tamme eenden en zijn kooikershondje lokt de kooiker de wilde eenden die in de kooiplas landen in een van de vangpijpen, tot ze tegen de zogenaamde spiegel vliegen. Dit is een schuin gespannen net aan het einde van de pijp. De eenden vallen dan naar beneden en kruipen naar de enige uitweg die hen rest: het vanghokje. De kooiker sluit het hok zodat de eenden gevangen zitten. De gehele kooi is meestal omwald, omheind of omringd door sloten om zo ongewenste bezoekers uit de kooi te houden. Vele kooien hebben ter meerdere bescherming het zgn  ‘Recht van Afpaling", met een straal van soms wel 1500 m. uit het midden van de kooi. Dit recht van afpaling moet bij het begin door goed zichtbare borden worden aangegeven. Binnen deze cirkel mag niet worden gejaagd of op andere wijze de rust worden versoord. Een eendenkooi moet, om er in te mogen vangen geregistreerd zijn, deze registratie is dus een soort vergunning.

Eendenkooien vallen bovendien onder de Jachtwet. Vele gegraven kooiplassen met 4 pijpen hebben als de vorm van een eikapsel van een rog, zoals hier rechtsboven te zien, en zijn daardoor gemakkelijk op topografische kaarten te herkennen.

De vorm van het roggen eikapsel is goed terug te zien in de vorm van de plas.
De vorm van het roggen eikapsel is goed terug te zien in de vorm van de plas.

 

1. De kooiplas, ook wel kooiput of kolk, is altijd een zoetwaterplas. Het is de dagelijkse verblijfplaats van de makke en staleenden.

2. De vangpijpen. Aan de vorm en de bouw van een vangpijp kun je zien waar de kooi ligt. Per provincie of gebied kreeg deze namelijk een andere vorm. Zo kan een vangpijp van het Gelderse type wel honderd meter lang zijn. Bij het Friese type is hij nooit langer dan zo’n dertig meter.

3. Ook de stand van de schermen is streekgebonden. Meestal worden de schermen van riet gemaakt, maar er zijn ook varianten met houten planken.

4. Aan het eind van de pijp bevindt zich het vanghokje. Dit is gemaakt van onbewerkt hout, omdat de geur van bewerkt hout de eenden kan verjagen.

5. Vlakbij het vanghokje ligt een kuil van zo’n halve meter diep, gemaakt van graszoden of turven: de spartelkuil. In de tijd dat er nog veel eenden in een kooi werden gevangen, stopte de kooiker hier de gedode eenden in, terwijl hij verder ging met jagen. De kuilen worden tegenwoordig niet meer gebruikt.

6. De borst kan een aarden wal zijn of een scherm. Het ligt aan de korte kant van de kooiplas, tussen de vangpijpen.

7. De wal tussen de kooiplas en het scherm, wordt zitwal genoemd, of ook wel saad of sating. Dit is een rustbank voor de tamme en staleenden.

8. Het kooibos schermt de kooiplas af van de omgeving en zorgt voor rust in de kooi.

9. Rondom de kooiplas, achter de schermen, ligt het kooipad. De kooiker gebruikt dit om bij de pijpen te komen. Om het kraken van takjes te voorkomen, houdt de kooiker het pad zo schoon mogelijk.

10. In mak- of wenhok liet de kooiker de staleenden mak worden. Hiervoor hield hij de nesten in de kooi goed in de gaten. Zodra er jonge eendjes waren, lokte hij moeder met kroost het hok in. Tegenwoordig is het ophokken van eenden om ze mak te maken verboden.

11. In veel kooien is nog een kooihuisje aanwezig. Hierin slaat de kooiker zijn voer op, schuilt hij bij slecht weer en houdt hij zijn kooi-journaal bij, een ‘dagboek’ waarin alles wordt genoteerd wat van belang is voor de vangst, van het weer tot aantallen nieuwe vogels op de plas. Vroeger was het niet ongewoon dat hij in het kooihuisje leefde.

 

Eendenkooien zijn er al lang in Nederland. Reeds in de late middeleeuwen, tussen 1300 en 1400, is er sprake van eendenkooien. Van de vermoedelijk ooit 1000 kooien in Nederland zijn er momenteel niet veel meer over. In heel Nederland zijn nog ongeveer 120 kooien geregistreerd waarvan nog 2 op Schouwen-Duiveland. Een bij Oosterland en de andere bij het Watergat onder de duinen te Renesse.

 

Kooikerswoning Westerse Gat
Kooikerswoning Westerse Gat

Nu de eendenkooi van Westenschouwen.

 

Men spreekt vaak van de oude eendenkooi in de boswachterij. Laat deze nu net buiten de boswachterij, in de Dominale duinen (Meeuwenduinen) gelegen te hebben. Voorbij de meest noord-westelijke afrastering van de hedendaagse bebossing net uit het zicht lag deze eendenkooi. In 1890 verkreeg Johannes van der Giessen een vergunning om in samenwerking met Jozias Wemelsfelder uit ’s Gravenzande in de duinen van de Westerse Laagte een eendenkooi aan te leggen en daarbij een woonhuis van flinke afmetingen en een schuur te bouwen. Op 21 augustus 1891, was de woning klaar en vestigde hij zich daar als kooiker om samen met Teunis Rosmolen, die met zijn ervaring als polderjongen/grondwerker de kooi te komen aanleggen. Kort nadat Johannes zich had gevestigd vertrok hij weer naar Haamstede en werd de kooi vergeven aan Teunis, waarna deze in 1893 ook nog eens werd aangesteld als onbezoldigd rijksveldwachter. Veel kooikers op Schouwen-Duiveland zijn n.l. tevens jachtopziener geweest en voor die functie was een aanstelling als onbezoldigd rijksveldwachter vereist. Het kooihuis werd dan ook wel vaak gebruikt om er na jachtpartijen, waaraan meerdere jagers deelnamen, de broodmaaltijden te gebruiken. Het geschoten wild alsmede de gevangen eenden werden met ezel en kar opgehaald omdat de domeingronden nu eenmaal geen openbare wegen of voetpaden kenden. Om de vangsten op de rug mee te nemen was geen optie, Teunis Rosmolen woonde toch wel erg verlaten en ver van de bewoonde wereld af.

Teunis met gezin
Teunis met gezin

De kooi was geen succes, door de vele zandverstuivingen stoven de pijpen dicht en was eenden vangen niet goed meer mogelijk. Kooiker Teun Rosmolen heeft tot 30 juli 1900 op deze kooi gekooid in dienst van Van der Giessen en Wemelsfelder, waarna hij vertrok naar de eendenkooi te Renesse. Aan hem herinneren nog de in de buurt van de kooi gelegen (ten onrechte met “Th" geschreven) Theunesseshil en Theunesseshilput. Tweede kooiker, tevens jachtopziener was P. de Munnik, deze heeft slechts kort op de kooi gewoond. Vanaf 23 maart 1904 tot 25 april 1905 is het kooihuis nog bewoond geweest door jachtopziener M. de Vrieze. Van “kooien" was toen al geen sprake meer, de kooiplas en de pijpen waren inmiddels vrijwel dicht gestoven. Op de Topografische kaart, verkend in 1913, staat de eendenkooi nog duidelijk aangegeven, wel met de vermelding: „eendenkooi vervallen". De gebouwen werden kort na de 1e Wereldoorlog gesloopt. Nu zijn in de Westerse laagte de resten van de vroegere eendenkooi niet meer te herkennen en zonder begeleiding mag dit gebied sowieso NIET betreden worden.

J. van der Giessen vertrok met zijn hele gezin op 29 april 1905 naar Noord Amerika, nadat hij enkele jaren winkelier te Haamstede was geweest. Na de storm van 30 september 1911 liep de later zo bekend geworden Schouwse vogel fotograaf J. Vijverberg samen met amateurarcheoloog J. A. Hubregtse uit Burgh door een dal dicht bij de vervallen eendenkooi. Hubregtse wees hem hier op een oude plattegrond van een Frankisch gebouw. De kooiker en zijn gezin waren dus niet de eerste bewoners van de Westerse Laagte.

Inmiddels is er van dit alles niets meer te vinden, onder gestoven en vergruist door het verwaaien van het scherpe duinzand.

 

Schilderij van Jan Jans van de kooi, kooikershuis en in de verte de toen nog grijze vuurtoren.
Schilderij van Jan Jans van de kooi, kooikershuis en in de verte de toen nog grijze vuurtoren.