Zeehondenjacht en een vinvis

 

Bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1900 werd, nadat tal van klachten gehoord waren van de belanghebbende vissers, bepaald, dat premies zouden worden betaald voor het doden van zeehonden en wel f 2,50 voor een mannelijk en f 3,- voor een vrouwelijk exemplaar, en werden een achttal aan de Scheldezoom gelegen gemeenten aangewezen als plaatsen, waar gelegenheid gegeven wordt tot het vertonen der gedode dieren, ter verkrijging van de uitgeloofde premies. De zeehond (Phoca vitulina) bevolkt in grote getale de Zeeuwse Stromen, en met een goede kijker gewapend zagen wij meermalen 20 tot 40 dezer dieren zich koesteren in het zand der talrijke platen, die bij eb uit deze stromen zich verheffen, en onze schipper en visser, die haast dagelijks hier rondzwalkt voor zijn bedrijf, verzekert ons, dat door hem vele malen 60 tot 100 van deze dieren bij elkander zijn gezien; sedert in Januari 1857, dus jaren geleden, de premies werden afgeschaft, is het getal sterk toegenomen, daar zeer weinig jacht op deze dieren werd gemaakt. De gebroeders Van der Klooster uit Burghsluis (Schouwen) hebben aan het begin van de twintigste eeuw enige faam opgedaan als redders van schipbreukelingen, strandjutters en zeehondenjagers. Zij bleven getrouwe vangers, voornamelijk ter aflevering van levende exemplaren voor dierentuinen enz., zodat zij zelfs aanvragen uit het buitenland hiervoor hadden. Men deelde ons mede, dat zij in het  jaar 1912 reeds honderden exemplaren doodde, waarvan niet alleen de premie werd geïnd, maar bovendien f 1,- per stuk werd ontvangen van een persoon, die de traan uitbraadt. De vissers, en vooral zij die ter botvangst gaan, hebben alle redenen om de zeehond als geduchte vijand te beschouwen, daar, bij waarneming in gevangen staat gebleken is, dat een volwassen exemplaar per dag tot 40 pond vis kan verorberen, terwijl ook aan de netten grote schade kan toegebracht worden. De grootste botten komen gemeenlijk niet in de netten der vissers, maar in de maag der zeehonden, want hoe vraatzuchtig zij ook mogen zijn, het rijke jachtveld maakt het mogelijk nog kieskeurig te zijn in zijn voedsel. 

2 Onbekenden met hun buit
2 Onbekenden met hun buit

Zoals gezegd, geschiedde het doden gemeenlijk door de vissers en door enkele speciale zeehondenjagers, in de eerste plaats de gebroeders Van der Klooster te Westenschouwen. Een enkele maal wordt door een weidman van professie (professionele jager) zo'n jacht gemaakt, maar het schijnt zoveel bezwaren mee te brengen, dat men er van afschrikt. Toch kwam ons toevallig onder de ogen een beschrijving van een zeehondenjacht op de Westerschelde een beschrijving wel waard om het een en ander er uit te vermelden.

Bekend is dat zeehonden, zo zij in volle water geschoten worden, onmiddellijk zinken en dan voorgoed onder blijven, d.w.z. eerst na verloop van enige dagen als kadaver aan een der zeedijken of op een der zandplaten geworpen worden; daarom is het alleen mogelijk zo'n jacht te maken, wil men althans de buit in bezit nemen, bij laag water, daar men moet trachten de dieren op de platen of zandbanken zelf te doden. Er is niets moeilijker dan deze intellectuele dieren te verschalken. Het is een onbegonnen werk ze van de zijde over het water te naderen.

Liefst leggen ze zich, boven op de rand van de, op sommige plaatsen meer dan anderhalve meter boven de waterspiegel zich vrij steil verheffende banken, in de zon te koesteren. Reeds van verre weet het geoefende oog uit de min of meer grauwwitte of donkeren klomp, ten halve weggedoken in een kuil, dus even boven het zand uitstekend, de zeehond te herkennen. Nu moeten deze dieren beslopen worden. Zwijgend en vol spanning ziet men de afstand tussen zich en het oog bedoelde al kleiner en kleiner worden. Reeds kan men omtrek en vorm

aan die bewegingloze massa onderkennen. De zeehond heeft evenwel de nadering bespeurd, al ligt hij stil als een brok steen, want met zijn scherpe kijkers slaat de slimmerd alle bewegingen gade en is men met zijn vaartuig nog circa 3 à 4 honderd meter verwijderd, dan verheft zich wantrouwend het dier, laat zich snel en handig tot halverwege de helling glijden, om de nadering meer en meer wantrouwend gade te slaan. De jager houdt zich reeds tot vuren gereed; nog enige meters en het dier zal binnen schot zijn, maar voor hij kan losbranden is het beest in de diepte verdwenen. Uit „zee" te naderen blijkt onmogelijk, dan kan alleen over de bank genaderd worden, maar onze jager ondervond, dat ook dat grote moeilijkheden meebrengt. Hij althans zei, dat, als men een zeehond in de bekende houding op de zandbank ontdekt, het raadzaam is beneden den wind op minstens 500 meter afstand van de plaats waar hij zich bevindt, de bank te betreden en de boot steeds op dezelfde plaats te laten kruisen, om het dan naderende, dan weer zich verwijderende vaartuig met voortdurende belangstelling te blijven gadeslaan. Nu eens over het zand, waarin men tot de enkels wegzinkt, dan door plassen, die op de bank zijn blijven staan, of door geulen, moet men den afstand steeds zien te verkleinen, zonder de minste dekking, liefst bukkend of kruipend. Hoe minder plassen hoe beter, want het minste geplas, het gekrijs van opgejaagde meeuwen, wulpen, plevieren en dergelijke, is voldoende om het voorzichtige dier te doen opkijken en .... verdwijnen, waardoor de jacht mislukt. Men moet jager in zijn hart zijn om, waar zulke moeilijkheden in den weg staan, waar de felle zon de temperatuur van het zeehondenjacht op de Schelde en de Zeeuwse Stromen als een prettig werk te beschouwen.

Het aan boord trekken van de slachtoffers
Het aan boord trekken van de slachtoffers

Zelfs zou men op de kleding moeten letten, daar deze enigszins in overeenstemming moet zijn met de kleur van de zandplaat; de mast van het vaartuigje moet steeds het baken zijn, om de juiste ligplaats van den zeehond in het oog te houden. Onder al de gunstige om-standigheden, is de kans wat beter om een zeehond onder schot te krijgen, maar ook is de mogelijkheid groot, dat men verscheidene tochten kan maken zonder succes: veel moeite, veel geduld kunnen medewerken om het dodend lood het dier door de kop te jagen. We zien daaruit hoe groot de moeilijkheden zijn en dit is nu geput uit de tijd, dat de instelling der Rijkspremie nog niet zo’n schrik onder de zeehonden had gebracht, dat men meermalen 2 a 3 honderd zeehonden bij elkaar op de platen kon zien, zich koesterende in het

warme zand, geblakerd door de felle zomerzon. Sedert zijn hon-derden zeehonden door vissers en zeehondenjagers gedood, die met meer ervaring toegerust dan de gewone weidman, blijkbaar toch succes hebben. Elk jaar worden in de Zeeuwse wateren 5 à 6 honderd zeehonden. In het Noorden van Europa worden een soort zeehondennetten gebezigd, die ook hier dienst zouden kunnen doen, maar van het gebruik hoorden wij niet. Volgens de beschrijving er van is de vangwijze gegrond op de hierboven vermelde gewoonte van de zeehond om zich in de zon op de platen te laten blakeren, vanwaar hij een goed uitzicht heeft om onraad te bemerken. Het net is van dunne lijn gemaakt in de vorm van een vierkante kamer, zonder zolder, waarvan de wanden hoog genoeg zijn om het ontsnappen der zeehonden te beletten; de vier hoeken worden gevormd door opstaande palen, die evenwel door scharnieren aan de onderzijde ook neergeslagen kunnen worden, zodat het net plat op de bodem komt te liggen, enigszins nog onder water, terwijl midden in, een aantal stenen boven water uit-steken, waarop de zeehond een verblijf zal zoeken. Een lijn is aangebracht, die door ringen loopt, en deze houdt de vanger op verre afstand in handen om, zodra hij bemerkt, dat er zich zeehonden op bevinden, aan die lijn te rukken en de vier palen vliegen in de hoogte, zodat dan het net gespannen staat om de zeehonden, die zich geen gevaar bewust waren.

Zeker is het, dat het grote aantal zeehonden door het uitloven van premies zal verminderen, want niet alleen het doden op zich zelf is oorzaak van vermindering, maar de jacht maakt de dieren schuw en doet ze wijken naar de monden der Schelde, waar de botvissers er minder last van hebben. Dezer dagen liet op een plaat in de Mosselkreek een kleine zeehond, slechts een paar tellen lang, zijn eentonig: „poe! poe!" horen, dat ver over het water heenklonk; een dijkwerker snelde er heen, en wist het diertje, dat blijkbaar geen kwaad vermoedde, en waarschijnlijk van het moederdier was afgedwaald, te bemachtigen; een door Rotterdamse jagers geschoten grote zeehond, die aangespoeld was, werd eveneens medegenomen naar Bruinisse en de man werd bewijs gegeven, dat hij recht had op f 5,50 wegens het aanbrengen van een mannelijke en een vrouwelijke zeehond; op dezelfde zandplaat had enige dagen vroeger een kleine jongen, die in een bootje in de Mosselkreek voer, eveneens een klein exemplaar bemachtigd. Een ander wist voor enige tijd een zwemmend zeehondje klagende, langgerekte toon over het water klonk, na te doen, waarop het diertje naar den zeedijk kwam zwemmen en zich gevangen gaf. Zo jong gevangen, wendt het spoedig aan de mens; wij zagen voorbeelden, dat de tam gemaakte zeehond vrij in de Schelde rondzwom, en op het gefluit van de eigenaar zich weder onmiddellijk bij hem voegde. Vanaf 1961 werd de jacht verboden, ten tijde van dit besluit was er echter geen zeehond meer te bekennen in de Zeeuwse wateren.

Van der Kloosters met de vinvis in Burghsluis
Van der Kloosters met de vinvis in Burghsluis

Op dinsdag 24 mei 1910 spoelde er in Westenschouwen bij "De Punt" een walvis aan. Het grote dier dat door de gebroeders Van der Klooster naar Burghsluis werd aangesleept, is gedurende 8 dagen te bezichtigen geweest tegen 10 cent de persoon en is door ruim 2500 personen bezichtigd en naar bekend is geworden was het geen walvis maar een niet geheel volwassen exemplaar van de gewone vinvis.

Nadat hij in de daaropvolgende week door de eigenaren is verkocht aan prof. dr. J. F. van Bemmelen te Groningen voor het zoölogisch laboratorium der rijksuniversiteit aldaar, is hij naar het strand te Vrouwepolder vervoerd om daar geskeletteerd te worden, welk een groot werk zal zijn geweest. Daarna is het hele skelet verzonden. De naam van dit dier is Balaenoptera Physalus. L.

Hij behoort tot het mannelijk geslacht, is 18,60 mtr lang en deze soort wordt 21 mtr. De grootste soort walvis die bestaat wordt maar 26 mtr. Even genoemde soort is kenbaar aan de in verhouding tot de lichaamslengte, korte vinnen door de witte buik en witte rechterzijde, terwijl de rest van het dier grauw is en het aantal baarden van deze soort 360 bedraagt. Ook de baarden zijn aan de rechterzijde wit en aan de linkerzijde grauw. Dit dier komt voor in de Noord-Atlantische Oceaan.

Kadaver op het strand bij Vrouwepolder
Kadaver op het strand bij Vrouwepolder

De baarden of baleinplaten zijn te vergelijken met de verhemelte-platen van andere zoogdieren, welke plooien lang uitgroeien en verhoornen. Bij deze soort zijn de baarden maar kort in verband met de platte kop tegenover de convexen kop van andere soorten, die daardoor een veel hoger mondholte krijgen, zodat de baarden eventueel tot een lengte van 2,50 mtr. uit kunnen groeien. Ook in tegenstelling met sommige andere walvissen heeft dit dier een groot aantal overlangse plooien in de keelstreek, waardoor hij in staat is de volunimeuze tong bij het openen van de bek diep te laten zakken, waarbij dan de plooien gedeeltelijk verstrijken. Nog heeft dit dier, evenals sommige andere soorten van walvissen, op het midden van den rug, 4 mtr. vóór het lichaamseind een kleine vetvin, die geen skeletdelen bevat, en dus als vorming te vergelijken is met de bult van een kameel. Hierom worden deze dieren misschien wel eens vinvissen genoemd, welke naam dus niet tegenover de naam walvis staat, waarmee bepaalde soorten van walvissen bedoeld worden.

De gewone vinvis is het langste van alle bekende dieren op onze aarde en bereikt een lengte van 34 meter; de bovenzijde is fraai glanzend zwart, de onderzijde wit. Nu bewoont het meest, noordelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan en de IJszee en voedt zich met vis, kabeljauw, scholvis, haring enz. In de maag dezer kolossale dieren heeft men soms 600, ja 800 kabeljauwen of schelvissen aangetroffen, een hoeveelheid voldoende voor de maaltijd van 1200 of 1600 mensen. Doordat de gewone vinvis doorgaans grote scholen, van landwaarts zwemmende vissen achtervolgt, geraakt hij ook in de nabijheid der gevaarlijke kusten, waar hij dan niet zelden verongelukt en strandt. In de vorige eeuw zijn er op deze wijze wel 10 of 12 dier zeemonsters op onze kusten aangeland. Door de walvisvangers wordt op de gewone, vinvis weinig jacht gemaakt, daar hij zo weinig spek oplevert, te vlug en te gevaarlijk is.