1876, de idyllische gedachten van toen

 

 

Zand en Duinen

 

Wanneer eens drie vreemdelingen het eiland Schouwen kwamen bezoeken, dan zou het mogelijk zijn aan elk van hen een verschillenden indruk der landstreek en haar eigenaardigheid te doen meenemen bij hun vertrek. Men kon met de eerste een rit doen, de Zuidwellepoort uit, de grintweg en de zeedijk langs en om Serooskerke en Kerkwerve heen weer terug, Hij zou dan de indruk meenemen dat Schouwen een laag land is, kaal en bloot, langs de dijkkant moerig en arm, meer naar binnen zo wat half om half, over 't algemeen echter naar 't uiterlijke niet zeer rijk en vruchtbaar.

 

Met de tweede kon men een wandeling doen langs de straatweg van Zierikzee naar Brouwershaven, en als 't dan b.v. in 't laatst van juni of in 't begin van juli was, dan zou hij opgetogen staan over het lachende, op menig punt prachtige landschap met de rijk beladen akkers, het statige geboomte, de fraaie landgoederen en rijke bouwhoeven. 

 

En met de derde vreemdeling zou men aan wal kunnen stappen te Burgsluis en voeren hem door de weer zo geheel anders uitziende zandige streek aan de zoom der Schouwse duinen. Had men dan een exemplaar van Hofdijks balladen bij zich, men zou daar gemakkelijk een poëtisch schilderachtig plekje kunnen vinden om zich op 't zachte mos, aan de voet van een oude abeel, of in de schaduw van een blok berkenhout neder te vlijen en te dromen van het grijs verleden toen ridders en jonkvrouwen hun briesende rossen langs de zandige wegen lieten draven, of welgedane monniken van de drukkende warmte ouder het koele geboomte uitrustten.

 

Wijden we eens een ogenblik onze aandacht aan die schilderachtige streek der Schouwse duinen. Niet evenwel om daar te dromen van het verleden, noch om er ons over te geven aan zoete poëtische mijmering, hoeveel aanleiding we daar in die streek ook vinden kunnen, maar met de vraag in 't hoofd: wat hebben we aan die duinstreek, wat geeft ze, wat zou ze kunnen geven? Dus geen poëzie, alleen proza, 't proza der dubbeltjes die de wakkere landbouw-ondernemer uit de grond weet te halen. Misschien is dit zelfs niet geheel en al proza en ligt er ook nog een beetje poëzie in; des te beter. Gedurende tal van eeuwen was de zoom der duinen, van Westenschouwen af tot voorbij Renesse toe, 't schier onbetwiste grondgebied van hazen en konijnen, vooral van die laatsten. In opzettelijk aangelegde dijken, tussen berken en elzen kreupelhout, huisden vele duizendtallen van die kleine langoren, en wie daar de wegen langs wandelde, kon ze zien huppelen en zich vermaken in de namiddag of als 't avondrood speelde tussen de takken. Bij wijlen daalden ze wel eens van hun territorium naar de lager gelegen kleigronden af om hun schatting te heffen van de akkervruchten. Aan die strooptochten waren de hazen echter doorgaans meer schuldig dan de konijnen. Al die konijnen leverden ondertussen zekere voordelen op. De eigenaars der dijken en gronden waar zij huisden leverden ze in de stad waar zij een geliefkoosd wild uitmaakten, en ook de velletjes brachten wat op. Verder leverde de duinstreek enig kaphout, voor zover de jonge plantelingen niet werden afgeknaagd door de konijnen en hazen. Thans zijn de konijntjes nagenoeg geheel verdwenen. De ontvolkte zodendijken vallen van lieverlee in elkaar, 't schrale takje van verdienste dat de langorige duinbewoners zo lang hebben onderhouden is te niet gegaan.

 

Hoe jammer, niet waar? Zo zeggen sommigen ten minste. Laat ons zien.

Wanneer een eeuw geleden, — en zo ver behoeven we niet eens achteruit te gaan — wanneer een mensenleeftijd geleden iemand gezegd had: ik ga eens beproeven om in dat dorre duinzand te boeren, men zou hem vreemd aangekeken hebben. En toch men is daar gaan boeren, aanvankelijk wel bespot en uitgelachen door menigeen, verwenst en gevloekt ook door de konijntjes, maar men heeft het toch gedaan. Dit heeft slachtoffers gekost, maar ook vruchten opgeleverd. De slachtoffers waren de konijnen. Landbouwers en konijnen toch, staan tot elkaar in reden als .... ja als al wie ge wilt, die in elkanders onmiddellijke omgeving ’t niet kunnen uithouden. Maar de vruchten zijn ook niet uitgebleven. We weten het hoe vele landbouwers van de kleistreken, met verbazing de oogsten gezien hebben die de stoute zandboeren aan hun armen bodem hebben weten te ontwoekeren door arbeid, guano en oorlog tegen de konijnen, om nu niet te spreken van nog andere moeilijkheden en bezwaren die overwonnen moesten worden en nog slechts ten dele overwonnen zijn. En nu komen er velen die inzien dat die zandige duinstreek nog een toekomst heeft. De vraag of de Schouwse duinstreek kan beboerd worden is geen vraagstuk meer, de feiten hebben voldoend antwoord gegeven.

 

Het is nu alleen nog maar de vraag hoe enige nog aanwezige belemmeringen zullen worden weggenomen en dat ook dit in orde zal komen mag men met reden verwachten. Deze moeilijkheden zijn ’t tiendrecht (kerkelijke belasting, red) — treurige gedachtenis! — de afwatering, want op vele plekken is de zandbodem nog te nat en te koud, ook te moerig en daardoor onvruchtbaar; verder de afsluiting der akkers om het vee er af te houden; de wegen die lastig zijn en het aanvoeren van meststoffen evenals 't afvoeren van de oogst kostbaar maken, en enige andere bezwaren meer. Ook de moeilijkheid om geschikte en goedwillige werkkrachten te bekomen om daar te arbeiden tegen sleur en vooroordeel in komt nog in rekening.

 

Al deze bezwaren zullen echter te eniger tijd wel worden weggenomen. Voor een groot deel kan de machtige coöperatie hier ook nog wonderen doen. Zou b.v, de aankoop en aanvoer van kunstmest, gaskalk, straatvuil enz. niet met voordeel kunnen geschieden door samenwerking van de ondernemers die we veronderstellen dat spoedig wel in aantal zullen toenemen?

Een belangrijke zaak blijft ook nog de keuze van de voordeligste cultuur. De gewone landbouw is er tot dusver nog maar alleen toegepast. Aan veehouderij is wellicht voor ’t ogenblik al wat te veel gedaan. In de afgelopen zomer telden we op een enkele duinvlakte zeventig stuks jong vee, dat er vrij armoedig uitzag even als het land waarop ze liepen, ’t geen ons zeer verklaarbaar voorkwam omdat er veel te veel waren. 

De zandige gronden zijn echter nog wel zeer geschikt te gebruiken voor sommige speciale gewassen, zoals tabak en hop; om meer dan een reden zouden proeven met deze beide gewassen zeer aanbevelingswaardig zijn. Vergissen we ons niet dan wordt daaraan ook al reeds gedacht, gelijk ook aan de aanplant van kooien. Wil men dit laatste gewas beproeven dan dient zulks wel gepaard te gaan met een algehele uitroeiing der konijnen ; want een koolveld is als een paradijs van konijnen en hazen te beschouwen.

Hoe 't zij, we houden 't er voor dat onze oude schilderachtige duinstreek nog goede dagen zal beloven. Ondernemingsgeest, wetenschap en kapitaal kunnen daar nog vrij wat tot stand brengen en dit zullen ze ook mettertijd. 

 

In onze gedachten zien we reeds de drie vreemdelingen van welke we boven spraken van hun wandeling door Schouwen terugkeren met de betuiging op de lippen : Schouwen is een schoon en rijk land; schoon en rijk in de laagte waar de stoombemaling de moergronden als herschapen heeft in winstgevende akkers; schoon en rijk aan de oude hoge zijde waar 't dit sinds zoo lang reeds was en niet minder rijk en schoon aan den duinkant waar de wetenschappelijke landbouw heeft bewezen dat zand en duinen ook schatten kunnen geven.

 

Dat die tijd spoedig kome!

 

2018:

Die tijd is inmiddels gekomen en alweer ver overschreden. Het mooie duinlandschap met aan de rand de recreatiebebouwing waar hopelijk snel een halt op toegeroepen zal gaan worden anders zal die idyllische gedachten in weemoed verzinken met het geweten hoe mooi het had kunnen zijn.